Als je ergens nieuw komt wonen, maak je langzaam kennis met de buurt en de buren. Meestal zijn de naaste buren het eerst bekend en heb je met hen ook het meest te maken. Langzaam, de één wat sneller dan de ander, leer je steeds meer mensen kennen en na een jaar of tien ken je de buurt toch wel. Groeten, kan een raar fenomeen zijn. Ik had een jaar of 15 geleden een buurman, die net als ik om half zes ’s morgens de deur uitging. Hij woonde maar 2 deuren verder. Toen ik hem voor het eerst ’s morgens buiten trof, fietste ik er langs en zei netjes “Goedemorgen”. Geen antwoord. De tweede keer hetzelfde. Ik zei goedemorgen en hij deed weer zijn mond niet open. Ik heb het nog een derde keer geprobeerd maar wederom geen asem. Daarna hield onze conversatie op. Misschien zou iemand anders gestopt zijn om te vragen of er iets was waarom hij geen antwoord gaf maar daar ben ik niet aan begonnen.

Nee, dan mijn achterburen. Onze tuin grenst aan hun tuin en er staat een grote muur tussen. Dus even over de heg leunen en dan een praatje maken is er niet bij. Maar in de loop van de jaren is ons contact steeds hechter geworden. Soms sta ik op een trapje en kijk over de muur en dan praten we heel wat af. Het is Piet voor en Louis na. Het zijn aardige mannen die toch zeker wel richting de tachtig lopen. We groeten elkaar uitgebreid en maken, afhankelijk van het weertype, uitgebreid praatjes met elkaar. De buurt wordt besproken, de incidenten, de veiligheid, de onveiligheid. Enkele maanden geleden trof ik de broers voor hun huis aan de Korvelseweg terwijl de jongste op de trap stond en de oudste de trap stond vast te houden. Er werd een laag verf toegevoegd aan het houtwerk. Uitgebreid namen we de nieuwtjes weer even door en daarna ging ik mijn boodschappen doen. Op de terugweg bleek de bovenverdieping nog niet helemaal gelakt zodat ik nog wat tijd besteedde aan wat kouten. Ik vroeg hun of ik, als zij klaar waren, even hun ladder zou kunnen lenen om mijn dakgoot schoon te maken. Dat was natuurlijk vanzelfsprekend en als zij klaar waren kwamen ze hem wel even brengen. Gezien hun leeftijd, en die van mij, gaf ik aan dat dat niet nodig was en dat ik hem wel even zou komen halen. Dat was echter onzin en ’s middags stonden Piet en Louis met de ladder voor de deur. Ik de ladder op en vrolijk keuvelend maakte ik de dakgoot schoon. “Wim, dat moet je eigenlijk twee keer per jaar doen. Als wij in de herfst onze goten schoon maken dan komen we wel even langs”.
En ja hoor. Twee weken geleden stonden ze voor de deur. Ze hadden een emmer en een veger meegebracht en zij maakten m’n dakgoot wel even schoon. Ondanks mijn protesten dat ik dat ook wel zelf kon doen klom de in een stofjas geklede Piet de ladder op terwijl Louis en ik de ladder “vasthielden”. Toen ze weggingen werd me aangezegd dat ik niet net als de vorige keer een bos bloemen moest komen brengen want dat was bij burenhulp niet nodig. En daar gingen ze weer, mij verbluft achterlatend. Column: Wim Werker Burenhulp. Waar vind je het nog?