O bring my trug na die ou Transvaal,
Daar waar my Sarie woon,
Daar onder in die mielies by die
groen doringboom,
Daar woon my Sarie Marais.
Mijn hoofd is soms net een oude jukebox waarin plotseling een muziekje kan gaan spelen. De laatste tijd is dat vaak zo’n Zuid-Afrikaans liedje dat we vroeger op school en bij de scouting zongen.
Na vijftig jaar woon ik opnieuw in Tilburg Zuid, deze keer midden in een wijk met Zuid-Afrikaanse straatnamen. Als kleine jongen liep ik altijd via de Afrikaanderstraat naar de kleuter-school in de Tafelbergstraat, maar toen wist ik nog niet hoe die namen bij elkaar horen. De Afrikaanders, die zichzelf ook Boeren noemen, zijn afstammelingen van Nederlandse emigranten. Eeuwen geleden vestigden die zich op de zuidelijke punt van Afrika, bij Kaap de Goede Hoop, aan de voet van de Tafelberg. Deze nederzetting groeide uit tot de Kaapkolonie. Later trokken de Boeren vanuit de Kaapkolonie verder het binnenland in en stichtten daar twee zelfstandige republieken: Transvaal en Oranje Vrijstaat. Nadat in Transvaal goud was ontdekt, probeerde Engeland het gebied te veroveren.
In 1899 brak daarom een oorlog uit tussen de Boeren en de Engelsen.
De Boeren hadden geen echt leger en ze droegen ook geen uniform. Alle mannen van 16 tot 60 konden worden opgeroepen. Ze moesten dan zelf zorgen voor een paard met zadel, een geweer met dertig patronen en genoeg eten voor acht dagen. Omdat de Boeren goede ruiters en schutters waren en uitstekende verkenners, bleven ze het veel grotere Engelse leger lang de baas. De taaie Boeren gaven pas op nadat hun boerderijen door de Engelsen waren platgebrand en de thuisgebleven vrouwen en kinderen waren opgesloten in kampen, waar velen door honger en ziekte stierven. Omdat de Engelsen genoeg hadden van de voor hen extreem dure oorlog, kwam het tot onderhandelingen. In 1902 werd de vrede gesloten, waarmee Transvaal en Oranje Vrijstaat een kolonie van Engeland werden waarin de Boeren beperkt zelfbestuur kregen.
De mensen in Nederland voelden grote sympathie voor de Boeren en hadden een afkeer van de Engelsen, die Paul Kruger, de president van Transvaal, onder huisarrest hadden laten plaatsen. Koningin Wilhelmina stuurde een schip van de Nederlandse Marine om de grote voorman naar Europa te halen, in de hoop dat hij hier steun zou vinden voor het Boeren-verzet.
Direct na de oorlog kwamen drie Boeren-generaals naar Nederland om geld in te zamelen voor hun verwoeste land. Dat waren Louis Botha, Koos de la Rey en Christiaan de Wet. Overal waar ze kwamen liep de hele stad uit om ze te zien. Ze werden als helden ontvangen. Christiaan de Wet was de stoerste. Hij had tot het laatst gevochten, waarbij hij steeds uit handen van de Engelsen wist te blijven. Hij schreef “De Strijd tusschen Boer en Brit” en dat werd een bestseller, ook in de Engelse vertaling. Overal in Nederland werden straten en pleinen benoemd ter ere van de zo bewonderde Afrikaanders, ook in Tilburg. In 1929 tekenden burgemeester en wethouders een besluit over de straatnamen voor een nieuwe wijk ten zuiden van de Oerlesestraat. De bouw werd pas na 1949 voltooid, na de grote economische crisis en de daarop volgende wereldoorlog. In die 20 jaar was er wel wat veranderd. Doordat de Boeren zelfbestuur hadden gekregen konden ze “apartheid” invoeren, het wettelijk systeem waarmee de zwarte bevolking werd onderdrukt. Intussen was de Nederlandse afkeer van Engeland verdwenen, in de tweede wereldoorlog werden we bondgenoten.
We’ll meet again, don’t know where, don’t know when,
But I know we’ll meet again, some sunny day.
Op de foto Peter van Iersel Foto; Kim Pattiruhu
Foto van Christiaan de Wet (Bron: Wikimedia, Datum: 27 augustus 1900, Fotograaf: Reinhold Thiele (1856-1921), Public Domain)