Zo klinkt het sprookje in het Tiburgs, vertaald door Sjef Voets

In algemeen beschaafd Nederlands klinkt het zo:

Een stokoude man is doof, zijn ogen zijn troebel en hij trilt. Als hij eet dan morst hij soep en zijn zoon en diens vrouw walgen hier van. Op een gegeven moment moet de opa achter de haard in een hoekje zitten en zijn eten krijgt hij in een aarden bakje. Bedroefd kijkt hij dan naar de tafel en op een dag valt zijn bakje stuk. De jonge vrouw scheld hem uit en koopt een houten bakje, waar de oude man nu uit eten moet.

Op een dag speelt het vierjarig kind met plankjes op de grond en zijn ouders vragen wat hij aan het doen is. Het jongetje vertelt dat hij een trog maakt, zijn ouders kunnen hier dan uit eten als ze oud geworden zijn. Man en vrouw kijken elkaar aan en beginnen te huilen. De oude grootvader wordt onmiddellijk weer aan de tafel gezet en ze laten hem vanaf dat moment altijd mee-eten, niemand klaagt als hij morst.